Op het Bajkalmeer

Mei 6, 2019

Midden in de nacht. Ik word gewekt door zijn stilletjes wekken van zijn oma. Hoewel meteen wakker, blijft ze onbeholpen afwezig. Hij snuistert in hun bagage. Toch te vroeg om te ontbijten? Pakt hij hun bagage samen? Verlaten onze overburen weldra de trein? Ruim een half uur voor hun aankomst begint zijn voorbereiding. 

Na onze tweede nacht op de trein is het niet heel ver meer naar Severobajkalsk. Een stadje met een 24000 inwoners in de uiterst noordwestelijke hoek van het Bajkalmeer. Het appartement dat we huren, bevindt zich op wandelafstand van het station. Onmiddellijk na het afgooien van onze spullen, trekken we richting meer. Meer dan twintig jaar word ik al aangezogen door dit blauw vlekje op de wereldkaart. Nu ik er eindelijk ben, kan ik het niet geloven hier te zijn. Het niet enkel met eigen ogen te aanschouwen, het ook met eigen voeten te betreden.

Dat laatste met een zekere onwennigheid en schrik. Die andere wandelaars moeten me toch gerust stellen? En als zij niet volstaan dan toch de auto's die ik in de verte zie rijden? Hoewel. Oksana zei zonet dat het bevroren meer bezaaid is met niva's die er zich te vroeg op waagden. En de verhuurster van het appartement vertelde dat de weg maar een paar dagen geleden werd opengesteld. Mijn schrik betreft echter niet de dikte van het ijs. Als het auto's kan dragen, dan ook ons. Het zijn de mensen die me schrik bezorgen. De stad is vlakbij. Ook hier zullen ze wel ijsvissen. Ik vrees via een, door een dun laagje sneeuw verhuld, oppervlakkig toegevrozen visgat, de vissen te zullen vervoegen. Stappen in andermans voetstappen dus.

Bajkalmeer

Reeds van ver zie ik hem op ons afkomen. De eerste wagen die ons pad zal kruisen. Het eigenlijke kruisen wordt aangekondigd door een luid gekraak. De dikte van het ijs verontrust me nu toch. Het houdt krakend scheurend stand. 

In elke stad maak ik, ondanks ijsgangers, op zijn minst één maal een uitschuiver. In Severobajkalsk hou ik me ruim een halve dag overeind. Pas de ochtend van de tweede dag, bij het aflopen van de helling naar het meer, val ik een eerste keer. Het wordt een lange val. Ik glij de helling helemaal af. Hierdoor ben ik sneller dan Oksana bij de hovercraft die ons naar de andere oever van het Bajkalmeer zal brengen. De chauffeur vraagt wie wij zijn. Onze naam staat niet op zijn lijst. We zouden niet in Rusland zijn, mocht voor elk probleem dat zich aandient, geen naarstig geïmproviseerde oplossing worden aangeboden. Een klapstoeltje tussen de zetel van de chauffeur en die van zijn bijrijder wordt een eerste extra zitje. De reistassen op de bagagekoffer achteraan worden over de vloer verspreid. De bagagekoffer zelf wordt mijn zitplaats. De hovercraft zit nokvol. Hij vertrekt langzaam, alle richtingen uitschuivend. Zijn we overladen? We zitten zo dicht op elkaar gepakt dat ik amper kan bewegen. Plots weerklinkt een politiesirene. Waar komt die vandaan? De hovercraft stopt. De chauffeur en zijn bijrijder stappen uit. Geen politie te bespeuren. Het ijs slaakt een diepe kraak. “Ik zit als een rat in de val, ik kan pas als laatste de hovercraft verlaten.” De chauffeur opent de motorkap. Hij en zijn bijrijder verplaatsen benzinebidons en binden deze op de rechterflank vast. De hovercraft zet zich opnieuw in beweging. De “politiesirene”, aanduiding dat de hovercraft ernstig uit balans was. Eens op kruissnelheid wint de hovercraft aan stabiliteit. Na een uurtje bereiken we onze bestemming: Chakoesy.

Tekst en foto's: Lieven Vandenhole

Lees het Dagboek uit Rusland

Vorig artikel Nederlands kunstwerk als Russisch icoon
Volgend artikel Chakoesy